Ik ben niet een gewoon Nederlands meisje. Ik heb een opa die is opgegroeid in een opvangplaats voor de Molukkers. Er waren verhalen, er zijn nog steeds verhalen en in dit project heb ik een deel van die verhalen bemachtigd.
“Jannetje roept ook de huisraad met z’n allen verlaten ze het huis, het is maar een klein stukje naar de terp. Een stoet van mensen loopt richting de terp, het laagje water wordt steeds hoger en het begint kouder te worden. Gelukkig is er al eens bedacht dat zoiets kan gebeuren-“
Inge, waarom vertel je niet over de Tweede Wereldoorlog maar over deze familie-anekdote?
Mijn familiegeschiedenis ten opzichte van de andere jongeren is anders. Ik mis verhalen, ik mis roots, ik mis perspectief. Ik heb wel connectie met de historie waar we het in dit project over hebben, maar ik heb geen grote zoektocht hoeven doen. Ik heb geen geschiedenis waarbij een voorouder van een ene plek naar de andere ging, ik heb geen verre niet-Nederlandse voorouder. Mijn opa woonde in woonoord Schattenberg, zijn vader was de beheerder. In de barakken van Westerbork werden woningen gemaakt en woonoord Schattenberg was gecreëerd. Een veilige en kindvriendelijke plek, zo werd het door de media gezien. Daar werden de Molukse mensen opgevangen na hun verhuizing naar Nederland.
Mijn opa woonde in een barak, er waren vijf kamers achter elkaar en een gangpad ernaast. Zijn vader noemde het altijd een prachtwerk. Van buiten zag het er uit als een barak en van binnen was het een mooie woning, met badkamer en al. Hun barak stond bij de poort, vader wilde kunnen zien wie er naar binnen en buiten gingen.
Het is een grauwe dag. Er zijn grijze wolken, het regent, het waait flink en het is koud. De witrode bus komt aangereden en remt bij de hekken. Een groep mensen stapt uit. Een aantal mannen nog in KNIL uniform, hun vrouwen en kinderen volgen. Er volgt een stoet van mensen, door de poort het woonoord in. Ze lopen langs de eerste barak mooier dan de andere met een verse verflaag. Elke familie krijgt een barak en kamernummer toegewezen.
De eerste nacht is niet comfortabel, in een bed moesten meerdere mensen liggen. In de ochtend wordt brood gebracht. Er stoppen nieuwe bussen. Groepen witte mensen stappen uit. Nederlanders komen bij de hekken staan, toekijkend naar hoe iedereen zijn gang gaat. Al snel komt Hunnik naar de hekken, “ZIJN JULLIE WEL HELEMAAL BEDONDERD, MAAK DAT JE WEGKOMT!” Hierna blijven de bussen met mensen weg.
Ik vind dat ik niet hetzelfde aandeel heb als de andere jongeren en ik vind ook niet dat ik evenveel mag zeggen over deze historie.
Dat wegtrekken van je thuisland laat een litteken achter. Een trauma waar soms niet over gepraat KAN worden. Ik zal die pijn en die emoties moeten begrijpen. Ik wil de verhalen horen van de mensen die hun thuis moesten verlaten en zich moesten aanpassen in een maatschappij waar ze niet verwelkomd werden. Ik weet wat er is gebeurd, maar ik weet niet WAT het heeft gedaan met hen. Ik weet niet wat er gezien wordt in nachtmerries. Pas wanneer ik deze gevoelens en trauma’s begrijp, misschien nog wel sterker, eens ERVAAR, ook al is het maar even, pas dan zal ik het gevoel hebben dat ik hier evenveel over mag zeggen.
Ik weet niet precies wat mijn overgrootvader daar deed als beheerder. Ik hoop gewoon dat het iets goeds was. Hij hielp mensen zover ik heb gehoord en gelezen aan werk, en hij werd vriendelijk gevonden. Bij elke trouwerij en elk feest werd hij uitgenodigd, dat kan alleen maar een positief teken zijn, toch?